De wind wakkert aan uit het zuidwesten, wolken jagen langs het zwerk. De eerste regendruppels striemen op het water en in mijn gezicht. Misschien niet zo’n goede dag uitgekozen om te gaan kanoën. Maar wat moet je anders in de coronabubbel? Dan knettert de regen uit de lucht. Ik trek mijn capuchon dicht over mijn hoofd. Ik heb er altijd een petje onder, dat zorgt voor een extra afdakje voor mijn gezicht. De kletterende regen maakt een suizend geluid op het water, waar duizenden mini fonteintjes opspatten als duizend reclames van Silan maar dan zonder muziek van Richard Strauss “Also sprach Zarathustra”. Het is een prachtig gezicht. Gelukkig heb ik een goede regenjas en-broek. Ik had ook thuis kunnen blijven. Ik moet een paar krachtige slagen maken om de boot op koers te houden, de wind duwt me naar lager wal. Ik stuur de boot in de luwte van het riet. Een waterhoentje fladdert geschrokken en schreeuwend voor me uit. Net zo plotseling als de regen begon, stopt het, het water ziet grauw en koud, nog twee bochten dan ben ik bij de stuw. Het wolkendek breekt, ik trek mijn capuchon achterover. Frisse wind, ik heb het lekker warm. Voorzichtig breken een paar zonnestralen door de wolken. Het scherpe licht doet me mijn ogen dichtknijpen. Het water klotst tegen de boot, een paar eenden vliegen snaterend weg. Verderop stijgen een paar zwanen als slecht startende Concordes met veel kabaal van het water op. Veel mensen moeten er niet aan denken om met dit weer in november in een open kano te gaan zitten. Klopt, je kunt ook een boek lezen of door het raam naar buiten kijken, met of zonder geraniums. Dat doe ik morgen weer.
Ton Besling